Het contraproductieve project Onderwijs2032 – Een persoonlijk perspectief

Mark van der Veen

 

Inleiding

Enige tijd geleden schreef mijn medeblogger, Frans van Haandel, een persoonlijk perspectief op Onderwijs2032 en onderwijsvernieuwing. Ik sta achter de door hem gegeven visie en wil ook graag vanuit mijn persoonlijk standpunt verduidelijken waarom ik kritisch ben ten opzichte van Onderwijs2032.

Een vaak gehoorde uitspraak is dat het de leerkracht is die het verschil maakt. Dat is ook mijn overtuiging en het is misschien wel een open deur. Toch bestaat er ook bekende literatuur die dit aannemelijk maakt, zoals de boeken teach like a champion van Doug Lemov en leren zichtbaar maken van John Hattie. Ondanks deze op wetenschap gebaseerde literatuur is er schijnbaar een groep personen die denken dat leerkrachten Onderwijs2032 nodig hebben om het onderwijs een impuls te geven. Maar willen leerkrachten het onderwijs kunnen verbeteren, is het allesbehalve Onderwijs2032 wat het onderwijs nodig heeft…

 

Mijn achtergrond

Op dit moment ben ik zojuist gestart aan mijn dertiende jaar als leerkracht in het basisonderwijs. Naast mijn taken in de groep ben ik ook lerarenbegeleider, een zogenoemde LB-functie. Daarbij waak ik voor het functioneren van collega’s, help ik ze indien nodig en vallen verschillende beleidsstukken onder mijn verantwoordelijkheid, waaronder het stage- en professionaliseringsbeleid. Verder geef ik op mijn eigen school lezingen en workshops en organiseer ik bijeenkomsten waarbij we op constructieve wijze kijken naar hoe we ons onderwijs kunnen verbeteren.

Naast het werk op school ben ik momenteel bezig met mijn masterthesis Onderwijskunde aan de Open Universiteit, waarin het onderwerp ‘motivatie’ een belangrijke rol speelt. Hoewel ik in dit stuk niet namens de organisatie spreek, ben ik lid van Beter Onderwijs Nederland. Tot slot ben ik dus ook gestart met het schrijven van stukken en blogs.

Ik maak even een sprong terug in de tijd en start bij de lerarenopleiding. Ik wind er geen doekjes om: het vak leerkracht leerde ik niet op de pabo. Daarmee zeg ik niet dat de gehele opleiding waardeloos is. Maar ik vond dat de opleiding lang niet altijd goed aansloot bij de praktijk en dat kinderachtige activiteiten te nadrukkelijk aanwezig waren. Kinderliedjes zingen en knutselprojecten zijn in mijn ogen voorbeelden van kinderachtige activiteiten. Vaak hoor ik dat dit er nu eenmaal bij hoort, maar daar ben ik het niet mee eens. Ik vind eerder dat een leerkracht dit aanpassingsvermogen van nature moet hebben en dat aandacht voor omgang met ouders veel meer nadruk moet krijgen, om maar een zijstraat te noemen. Hoe dan ook, ik hield het vol en behaalde mijn lesbevoegdheid.

Na mijn opleiding werd ik leerkracht in het basisonderwijs. Voorafgaand aan de opleiding werd mij gezegd dat de werkgelegenheid enorm was en dat zeker voor mannen de banen voor het oprapen lagen. Die banen bleken ‘plotseling’ verdampt. Het gevolg was dat ik in twee jaar op twee scholen werkte, en vervolgens naar een derde school vertrok. ‘Last in, first out’, noemen ze dat ook wel eens. Ik voelde me toch een beetje een speelbal. Aan het begin van je loopbaan is het niet motiverend om tussen wal en schip te vallen. Het was voor mij de reden om te gaan studeren. Ik kan het iedereen aanraden. De opleiding heeft mij gevoelsmatig, in combinatie met mijn huidige baan, veel sterker gemaakt.

Ik kwam op mijn derde school terecht, waar ik nog steeds een boek over kan schrijven. Helaas is het geen vrolijk boek. Ik maakte veel dingen mee waar ik weinig begrip voor kan opbrengen. Iedere week werd minstens twee keer vergaderd en iedere onderwijsvernieuwing werd als een kans gezien. Ook beschermde de directie leerkrachten nauwelijks tegen ouders met onredelijke eisen en leerlingen kregen daardoor soms een vrijbrief om zich te misdragen. Ik bood heel vaak mijn opgedane kennis van de opleiding belangeloos aan. Ze lachten vriendelijk, maar straalden duidelijk uit dat ze geen oog hadden voor kwaliteit van personeel. Ik heb het op deze school vier jaar volgehouden en heb regelmatig collega’s overspannen zien afhaken, mede doordat ze werden afgerekend op de Citotoets.

Uiteindelijk kwam ik via mijn netwerk op een school terecht waar ik nog altijd werk en waar ik het tegenovergestelde heb gevonden in vergelijking met mijn vorige werkgever: autonomie, ruimte om te groeien, collegialiteit, enzovoort. De rest van mijn werkzame leven zal ik dankbaar zijn dat ik deze kans kreeg. Had deze nieuwe stap niet goed uitgepakt, dan had ik al voor mezelf besloten uit het onderwijs te stappen. Gelukkig was dat niet nodig en kreeg ik uiteindelijk een functie die bij me past. Het doet me enorm goed wanneer collega’s aangeven geïnspireerd te zijn na een lezing of een gesprek, het nut van (gestructureerde) bijeenkomsten te benoemen en met vertrouwen op me terugvallen. Ik kwam op het idee dat ik niet alleen directe collega’s wilde bereiken, maar ook collega’s op andere scholen die het misschien nog wel veel harder nodig hebben. Het was een van de redenen om me in te schrijven bij de Kamer van Koophandel en als nevenactiviteit OnderWijzer te starten.

 

Onderwijs2032: een smeltkroes van bedreigingen van het onderwijs

De school waar ik werk stelt zich zeer kritisch op ten opzichte van vernieuwingen van buitenaf. We worden door derden dan ook wel eens bestempeld als conservatief, met een duidelijk nare ondertoon. Alsof conservatief iets slechts is en betekent dat je geen oog hebt voor verandering. Maar onze prestaties zijn al jaren bovengemiddeld tot goed. Dus waar ze het bij Onderwijs2032 hebben over ‘toekomstbestendig’ onderwijs en denken vanuit progressieve invalshoek, is een conservatieve en kritische houding blijkbaar zo slecht nog niet. Ik heb dan ook niets met grote vernieuwingen en revolutie. Ik heb eerder iets met evolutie.

Een kritische houding is nu net wat ik mis bij Onderwijs2032. Iemand die roept dat het platform OnsOnderwijs2032 wel een kritische houding heeft, wijs ik nogmaals op wat mij heel sterk is bijgebleven: de uitzending van Buitenhof. In deze uitzending debatteerde Paul Schnabel, voorzitter van het platform, met Karin den Heijer, bestuurslid van Beter Onderwijs Nederland en wiskundedocent aan het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam (vanaf 37:30). In dit debat wees den Heijer op de slechte wetenschappelijke basis van het eindadvies dat Schnabel had aangeboden aan de staatssecretaris van Onderwijs, Sander Dekker. Het antwoord van Schnabel was letterlijk: ‘dat is natuurlijk niet zo. We hebben er alleen voor gezorgd dat het rapport niet loodzwaar werd door alle voetnoten daarin onder te brengen.’ Vervolgens wordt gewezen op enkele onderzoeken van de OESO, die zijn meegenomen in het rapport. Hoe dit dan is gebeurd, blijft in het midden. Ook baseert het platform zich op een literatuurlijst, die geraadpleegd is ten behoeve van het eindadvies. Ook hier wordt niet duidelijk hoe de geraadpleegde literatuur een plaats heeft gekregen in het rapport. Door het rapport met weinig voetnoten leesbaar te willen houden gaat Schnabel er vanuit dat een rapport onleesbaar is als er wel verwijzingen naar onderbouwing in staan. Een zeer onwetenschappelijke bewering die hij niet kan verdedigen. Het is in mijn ogen het ontduiken van noodzakelijke bewijslast.

Die uitzending was voor mij de druppel om lid te worden van Beter Onderwijs Nederland. Er is namelijk iets om voor te strijden: onderwijs, niet gedreven door ‘vernieuwing’ die geen wetenschappelijke basis kent en barst van mythes als ‘leerstijlen’ en ‘leerpiramides’. Dit is een probleem dat bij Onderwijs2032 duidelijk terug is te zien.

Mijn tweede zorg richt zich op de inmenging van schoolbesturen. In mijn netwerk zie ik leerkrachten die op het bestuurskantoor moeten komen omdat Citoscores tegenvielen. Ook hoorde ik laatst dat een schoolbestuur het besluit nam om de groepen 7 en 8 van een basisschool onder te brengen in een middelbare school. Niet omdat de basisschool krap zat in de huisvesting, maar omdat het bestuur vond dat dit beter is voor de doorstroming van leerlingen naar het voortgezet onderwijs. Zelf heb ik twijfels dat de doorstroming ook daadwerkelijk beter wordt door dergelijke maatregelen en lijkt me dat een aanname die moeilijk is te bewijzen. Daarbij hebben we geen zicht op mogelijke nadelige gevolgen. Maar bovenal vind ik dat besturen moeten faciliteren en zich onderwijskundig terughoudend op moeten stellen. Menig bestuurder heeft namelijk geen onderwijservaring en besturen staan in veel situaties te ver van de werkvloer.

Ook wanneer het gaat om Onderwijs2032 houden besturen zich niet stil. Graag verwijs ik naar het gesprek dat Frans en ik hadden met Mark Weekenborg, werkzaam voor Platform2032 vanuit de PO-Raad. De PO-Raad is de sectorraad van de werkgevers in het PO. Mark Weekenborg vertelde dat het de PO-Raad voorzitter, Rinda den Besten, was die een belangrijke aanzet gaf om te starten met het project Onderwijs2032. Wederom een duidelijk voorbeeld van bestuurlijke inmenging in het onderwijsveld. Overigens hebben zowel Dekker als den Besten geen onderwijskundige achtergrond. Zo zijn er helaas veel meer personen die zonder enige ervaring maar wat graag het onderwijs willen veranderen. Vaak is het ook nog eens dubbelop: ministers zonder onderwijservaring worden geadviseerd door andere personen die net zo min onderwijservaring hebben.

Is het dan een probleem dat iemand weinig tot geen praktijkervaring heeft? In mijn ogen wel. Van ervaring leer je. Door te leren doe je kennis op van wat goed werkt in een situatie en wat niet. In een complex systeem als het onderwijs kan het daarbij gaan om subtiele kennis. Casper Hulshof en Pedro de Bruyckere beschrijven in het boek ‘jongens zijn beter dan meisjes’ dat voor een kritische blik een goede kennisbasis nodig is. Ik heb de ervaring dat dit ook geldt voor praktijkkennis. Het begeleiden van nieuwe leerkrachten is niet voor niets een onderwerp dat vaak wordt besproken in het onderwijs. Het idee is om mensen die net in de praktijk met lesgeven beginnen niet te snel los te laten. Des te meer vind ik het bijzonder dat mensen zonder onderwijsverleden zich wel met de praktijk mogen bemoeien.

Ten derde wil ik het opnemen voor de leerkracht. Ik kom tot de conclusie dat wij als leerkrachten gepasseerd zijn in het gehele proces rond Onderwijs2032. Er zijn maar weinig leerkrachten die van het bestaan van Onderwijs2032 afweten. Tot dusver vonden Frans en ik alleen een infographic van een vragenlijst die door 789 leerkrachten werd ingevuld en een veel te rooskleurig beeld van de ruwe data weergaf. In het gesprek met het Platform2032 werd over tienduizend leerkrachten gesproken. Retoriek zonder bron. Hierdoor blijft de vraag hoe de mening van de leerkracht is meegewogen in het eindadvies. Kortom, vooralsnog lijkt het er niet op dat het platform Onderwijs2032 de leerkracht een duidelijke rol heeft toebedeeld. Sterker nog, aan het begin van het project gaf Sander Dekker op televisie al aan dat juist anderen hun mening moeten geven over hoe het onderwijs ingericht zou moeten worden.

Momenteel zitten we in de verdiepingsfase van Onderwijs2032. Frans en ik spraken hierover met de Onderwijscoöperatie. Leerkrachten mogen hun stem laten horen. Lees het verslag, en u leest onze twijfels over de aanpak van de Onderwijscoöperatie hoe ze deze mening onderzoeken. Mijn conclusie is vooralsnog dat de verdiepingsfase van weinig toegevoegde waarde is.

De bedoeling van Onderwijs2032 is dat leerkrachten invulling mogen geven aan het curriculum. Los van het feit dat het heel moeilijk is om dit op goede en efficiënte manier uit te voeren, is de leerkracht wat mij betreft te laat aan zet. Desondanks zijn er voorstanders onder docenten die vinden dat we als leerkrachten onze verantwoordelijkheid moeten nemen. Het biedt de kans om het curriculum in te richten op basis van deskundigheid uit het werkveld. Het zou een handreiking zijn waarin autonomie wordt geboden. Maar ik vind die genoemde autonomie misleidend. Het is in mijn ogen eerder een kleurplaat die we als leerkrachten in mogen kleuren; de kaders liggen al vast. Een kleurplaat die we wel geacht worden in te kleuren maar waar de randvoorwaarde ‘tijd’ geheel genegeerd wordt. Stel dat leerkrachten het daadwerkelijk voor elkaar krijgen om het curriculum in te richten op constructieve en efficiënte wijze, dan is dat geen garantie dat leerkrachten meer autonomie krijgen. Zeker niet met het oog op hoe besturen zich regelmatig bemoeien met onderwijskundige zaken en hun werkwijze voorschrijven aan leerkrachten.

Leerkrachten zijn meer uitvoerders van de ideeën van anderen dan ontwerpers van onderwijs. Ik zie heel vaak initiatieven van leerkrachten die de directietafel niet eens halen en van tafel worden geveegd zonder goed te zijn bekeken. Leraren zijn slecht op de hoogte zijn van het project Onderwijs2032 zijn gewoon gepasseerd in het eindadvies. Ook de werkdruk is een groot probleem waar leerkrachten onder gebukt gaan. Het onderwijs kent het grootste ziekteverzuim onder alle sectoren. Het is daarom te makkelijk om te roepen dat leerkrachten hun verantwoordelijkheid moeten nemen en hun stem moeten laten horen. Het is alsof je tegen een kind zegt dat het weerbaar moet zijn nadat het jarenlang is gepest. Ook wordt in de praktijk te makkelijk gesproken over een kritische houding. Ik denk niet dat kritisch denken vanzelfsprekendheid is, zeker niet met het oog op de vele mythes die in het onderwijs rondgaan. Je zult leerkrachten handvatten moeten bieden met betrekking tot kritisch denken.

 

Wat dan wel?

Ik pleit voor vernieuwingen die gebaseerd zijn op sterk onderbouwde en wetenschappelijke inzichten, besturen die vooral faciliteren en leerkrachten die de tijd en middelen krijgen om daadwerkelijk een mening te kunnen vormen. Leerkrachten zullen veel meer betrokken moeten worden om eigenaarschap te ervaren. Daarbij pleit ik voor autonomie. Als we kijken naar de breedgedragen motivatietheorie van Deci en Ryan, is autonomie een belangrijke voorwaarde voor intrinsieke motivatie. Iedere leerkracht zou zelf moeten kunnen beslissen hoe hij of zij de doelen bereikt. Dat dit kan leiden tot minder werkdruk zie ik op mijn eigen school. We werken hard om onze doelstellingen te bereiken, maar niemand klaagt over werkdruk. Zelf zeg ik vaak dat ik nog nooit zo hard heb gewerkt, maar minder werkdruk dan veel anderen ervaar. Op mijn vorige werk was dat wel anders. Het gaat dan ook om de juiste balans. Je kunt en mag best eisen stellen aan de leerkracht, maar biedt de leerkracht dan ook de middelen en ruimte. Geef ze dus autonomie en tijd en ondersteun ze door middel van transformationeel leiderschap. Door leerkrachten bestuurlijke visies op te leggen, bereik je juist het tegenovergestelde van gemotiveerde leerkrachten.

Zoals ik aan het begin al schreef, is Onderwijs2032 dus niet wat onderwijs nodig heeft. Het onderwijs heeft politici nodig die maatregelen durven te nemen om de positie van de leerkracht te verbeteren zodat de leraar veel beter in staat is om na te denken over het individuele en gezamenlijke onderwijs. De aangenomen motie van Paul van Meenen voor werkdrukverlichting is een intentie in de goede richting, maar vraagt wel concrete uitvoering. Zolang dat niet gebeurt en de tijd daarvoor niet wordt geboden, zijn voorgeschreven projecten als Onderwijs2032 niet alleen zinloos, maar ook contraproductief en ontmoedigend.


8 reacties op ‘Het contraproductieve project Onderwijs2032 – Een persoonlijk perspectief

  1. Een openhartige en behartenswaardige blog die een aantal feiten precies bij hun namen noemt.
    Ik kan het met veel van wat Mark van der Veen schrijft eens zijn, vooral met het primaat van de docent binnen het onderwijs, de belangrijke rol van onderwijskundige praktijkervaring en het aan de kaak stellen van de rol van schoolbesturen.
    Over Onderwijs2032 zijn op Twitter, in de pers en in blogs al vele noten gekraakt en dat meestal in afwijzende zin. Persoonlijk vind ik het eisen- en wensenpakket dat ter tafel is gekomen via dit proces de moeite van het ervan kennis nemen waard, het bevat ongetwijfeld bruikbare suggesties en ideeën, maar de richting die daarna genomen wordt om een geselecteerd aantal aspecten daarvan te gaan realiseren geven te denken. Vooral ook omdat, het is al vaak genoemd, een breed draagvlak binnen het onderwijs ontbreekt, zo niet het onderwijs zelf nauwelijks echt betrokken is bij het proces tot nu toe en dat nog gaat volgen. Of de verdiepingsfase daaraan nog een positieve wending kan geven moet je maar afwachten. Enerzijds is het initiatief van de Onderwijscoöperatie om op de scholen zelf een eigen dialoog te starten tijdens de Week van het Onderwijs (4, 5 en 6 oktober) misschien een mogelijkheid daartoe, anderzijds moet je maar afwachten of in de praktische handleiding die de Onderwijscoöperatie daartoe beschikbaar stelt de piketpaatjes waarbinnen de verdiepingsfase zou moeten plaatsvinden al zodanig in de grond geslagen zijn dat een afwijzende reactie in de zin van “Onderwijs2032 is niet nodig” onmogelijk gemaakt wordt, met andere woorden dat niet het kleurenplaatje maar alleen de kleurpotloden klaargelegd worden.
    Het punt “draagvlak” heeft twee kanten: heeft het hele pakket Onderwijs2032 al dan niet voldoende of meer draagvlak in het onderwijsveld, dat is één kant van de medaille (en die kant is al vaal genoeg…).
    De andere kant is: is er binnen het onderwijs een duidelijk breed draagvlak voor de kritiek op Onderwijs2032, c.q. voor het afwijzen? Ik kom in het onderwijs maar weinig collega’s tegen die op Onderwijs2032 zitten te wachten en constateer daarbij andere wensen en verlangens dan die Onderwijs2032 voorop stelt. Maar ik merk (nog) geen breed gedragen front dat zich te weer stelt tegen de rijdende trein Onderwijs2032 die maar lijkt voort te denderen.
    “Wat dan wel?” schrijft Mark van der Veen. Afgezien van het feit dat op dit punt de ideeën, wensen en verlangens binnen de schare die zich kritisch tegenover Onderwijs2032 opstelt lang niet altijd zullen convergeren, is tevens de vraag: “Hoe dan wel?” opportuun. Hoe gaan we dit proces fundamenteel van richting veranderen of helemaal stoppen en een andere ruimte voor het onderwijs in de toekomst inrichten?

    Like

Plaats een reactie